Het duurt nog een half uur voor de pont naar het NDSM komt. Ik ga zitten terwijl mijn zoon kijkt of er al dan niet een auto op de voorbij trekkende vrachtschepen staat. Het is een druilende of winderige dag. ‘Mama ik wil met die boot,’ zegt mijn zoon. Hij wijst naar de draagvleugelboot die je in een mum van tijd naar IJmuiden brengt. ‘Ok kom op’, zeg ik.
We wachten kort en stappen aan boord. De boot is op een paar mensen na leeg. Mijn zoon gaat voorin zitten bij het raam, het is alleen niet helemaal vooraan, in de punt van de boot kun je ook zitten. “Op de terugweg’, beloof ik. Dan vertrekken we, en we stijgen nog net niet op, zo rap gaan we. ‘Hard hè!’, roept mijn zoon. Dat ben ik grandioos met hem eens!
Mijn grote zoon zit op zijn knieën op zijn stoel en kijkt naar het opspattend schuim naast de boot. Als we vaart minderen en een bocht maken krijg ik het bange vermoeden dat we er zijn. Mijn zoon en ik willen nog niet uitstappen, nu al, dit is toch nog niet het eindpunt. Ja, hup eruit. Het weer is guur en we duiken de snackbar in.
Mijn zoon wil snoep maar krijgt een snack. Hij kiest een hotdog. Ik neem een broodje kroket. We worden bekeken door werklieden, vaklui. Zodra mijn zoon even geen aandacht vraagt gluur ik naar de mannen, wat ze eten en de overals die ze dragen. Op het glazen gedeelte van een soort windscherm zie ik de naam Bastiaans staan. Op internet vind ik Bastiaans Friture. Belgisch niet?
Dan gaan we op huis aan. Nog sneller dan heen. We stappen op de kade en zien een vrouw die voor ons loopt aan de rand van de steiger een trapje afgaan richting water. ‘Wat gaat zij nou doen?’ vraagt mijn zoon. Ik weet het echt niet en we snellen naar de rand van de houten steiger waarop we lopen, om te zien wat de mevrouw doet. Ze stapt in een open speedbootje waar een man achter het stuur zit. We kijken heel lang hoe ze elkaar begroeten en hoe het bootje keert en wegvaart.
woensdag 23 juni 2010
zaterdag 19 juni 2010
blokker
Waar koop je in hemelsnaam een broodtrommel vraag ik me af. Ik zie het niet zitten om met mijn zoon naar een speelgoedwinkel te gaan. Blokker. Onwillekeurig denk ik aan een vriend die een zeker stel een blokkerstel noemde. ‘We gaan een broodtrommel voor je kopen bij de Blokker’, zeg ik tegen mijn zoon. Hij is er meteen voor in.
De blokker ziet er fleurig uit, misschien hebben ze een styliste in de arm genomen. De automatische toegangspoort wordt uitgeprobeerd. Mijn zoon krijgt er geen genoeg van, begint rondjes te rennen, het hek moet wel overstuur zijn.
We lopen nu echt de winkel in naar de b van broodtrommel. Daar staan er een aantal zielig bij elkaar. Er staat een rode Cars trommel tussen, de laatste, mijn zoon kan zijn geluk niet op. Over de Cars bekers, kijkt hij heen, mooi zo. Hij heeft trouwens al een Cars bidon. Hij wil de trommel zelf dragen. Zonder tas.
Thuis wil mijn zoon een boterham. Hij eet hem niet op maar stopt het in de nieuwe trommel waar ook diverse speeltjes inzitten zie ik nu. Plus een folder om naamstickers te bestellen, goed idee, leuk gedaan ook, ik gooi het bij het papierafval.
Voor een week is mijn zoon onafscheidelijk van zijn broodtrommel, hij gaat ermee in bad, naar bed, naar de crèche. Mijn zoon is bezig met zijn eigen overgangsritueel en de trommel is een geheime schatkist waar voorwerpen met voedsel in geofferd worden.
Inmiddels is het nieuwe er af of de geesten zijn bezworen, ik pak als mijn zoon in bed ligt de lege schone broodtrommel uit de keukenkast. Op de onderkant van het heilige der heiligen plak ik de naam van mijn zoon met letterstickers. Van die Mars letters, een leuke reclamestunt van de reep. Ik hoop niet dat ik nu zijn voodoo krachten verstoor. Mijn zoon weet het nog niet, ik ben benieuwd hoe hij het vindt
De blokker ziet er fleurig uit, misschien hebben ze een styliste in de arm genomen. De automatische toegangspoort wordt uitgeprobeerd. Mijn zoon krijgt er geen genoeg van, begint rondjes te rennen, het hek moet wel overstuur zijn.
We lopen nu echt de winkel in naar de b van broodtrommel. Daar staan er een aantal zielig bij elkaar. Er staat een rode Cars trommel tussen, de laatste, mijn zoon kan zijn geluk niet op. Over de Cars bekers, kijkt hij heen, mooi zo. Hij heeft trouwens al een Cars bidon. Hij wil de trommel zelf dragen. Zonder tas.
Thuis wil mijn zoon een boterham. Hij eet hem niet op maar stopt het in de nieuwe trommel waar ook diverse speeltjes inzitten zie ik nu. Plus een folder om naamstickers te bestellen, goed idee, leuk gedaan ook, ik gooi het bij het papierafval.
Voor een week is mijn zoon onafscheidelijk van zijn broodtrommel, hij gaat ermee in bad, naar bed, naar de crèche. Mijn zoon is bezig met zijn eigen overgangsritueel en de trommel is een geheime schatkist waar voorwerpen met voedsel in geofferd worden.
Inmiddels is het nieuwe er af of de geesten zijn bezworen, ik pak als mijn zoon in bed ligt de lege schone broodtrommel uit de keukenkast. Op de onderkant van het heilige der heiligen plak ik de naam van mijn zoon met letterstickers. Van die Mars letters, een leuke reclamestunt van de reep. Ik hoop niet dat ik nu zijn voodoo krachten verstoor. Mijn zoon weet het nog niet, ik ben benieuwd hoe hij het vindt
vrijdag 18 juni 2010
de kleine reus
Gisteren bij het slapen gaan heb ik mijn oudste zoon voorbereid op de spannende dag vandaag. Eigenlijk doe ik dit al weken. Mijn zoon gaat wennen bij de Kleine Reus, zijn nieuwe school. Bij het ontbijt ben ik een tikje gespannen want we worden om half negen verwacht.
Stipt op tijd ontmoeten we juf Sonja in het lokaal. Het is rustig. ‘Hoe laat begin je ook al weer?’ vraag ik. ‘Kwart voor negen’, zegt juf Sonja. Ook op school hanteert men een academisch kwartiertje. Mijn zoon moet naar de wc, ik ga mee.
Vandaag is speelgoeddag leer ik in het kringgesprek. Mijn zoon zit op mijn schoot. Iedereen komt aan de beurt, je mag iets vertellen of laten zien of alleen goedemorgen zeggen. Mijn oudste zoon is nu de jongste en duikt in me weg als hij aan de beurt is. Pas als een pittig tenger meisje over haar weekend vertelt, ze heeft een rode raceauto, met lawaai, gekocht bij een benzinestation op weg naar opa en oma, komt mijn zoon los. ‘Maar Bliksem kan ook heel hard hoor,’ roept mijn zoon. Er zitten twee branieschoppers in de kring dus niemand hoort het, behalve ik.
Feestjes passeren de ronde, het zwembad in het Vondelpark natuurlijk, een weekendje Bakkum. Als juf Sonja even de gang op loopt, het is me onduidelijk waarom, breekt de hel los. De branieschoppers springen op om te rappen en schudden daarbij een soort breakdance uit. Na terugkomst heeft juf Sonja in een mum van tijd de klas tot rust gebracht. Het kringgesprek wordt afgerond want het is tijd voor spel, ik mag of moet weg. Om elf uur kan ik hem ophalen.
Als ik weer voor de neus van juf Sonja sta krijg ik subtiel een reprimande, of ik wel weet dat hij fruit en drinken mee moet nemen. Hij is niets te kort gekomen, daar niet van, ze hebben gedeeld.
De klas gaat net buitenspelen, mijn zoon wil blijven. Oma biedt verlossing, ik hoef haar maar te noemen of hij staat al naast de fiets. ‘Hoe was het?’ bekogel ik hem. ‘Ja’ zegt hij. Academisch kwartiertje mijmer ik, broodtrommel en beker, voor wie is deze wendag?
Stipt op tijd ontmoeten we juf Sonja in het lokaal. Het is rustig. ‘Hoe laat begin je ook al weer?’ vraag ik. ‘Kwart voor negen’, zegt juf Sonja. Ook op school hanteert men een academisch kwartiertje. Mijn zoon moet naar de wc, ik ga mee.
Vandaag is speelgoeddag leer ik in het kringgesprek. Mijn zoon zit op mijn schoot. Iedereen komt aan de beurt, je mag iets vertellen of laten zien of alleen goedemorgen zeggen. Mijn oudste zoon is nu de jongste en duikt in me weg als hij aan de beurt is. Pas als een pittig tenger meisje over haar weekend vertelt, ze heeft een rode raceauto, met lawaai, gekocht bij een benzinestation op weg naar opa en oma, komt mijn zoon los. ‘Maar Bliksem kan ook heel hard hoor,’ roept mijn zoon. Er zitten twee branieschoppers in de kring dus niemand hoort het, behalve ik.
Feestjes passeren de ronde, het zwembad in het Vondelpark natuurlijk, een weekendje Bakkum. Als juf Sonja even de gang op loopt, het is me onduidelijk waarom, breekt de hel los. De branieschoppers springen op om te rappen en schudden daarbij een soort breakdance uit. Na terugkomst heeft juf Sonja in een mum van tijd de klas tot rust gebracht. Het kringgesprek wordt afgerond want het is tijd voor spel, ik mag of moet weg. Om elf uur kan ik hem ophalen.
Als ik weer voor de neus van juf Sonja sta krijg ik subtiel een reprimande, of ik wel weet dat hij fruit en drinken mee moet nemen. Hij is niets te kort gekomen, daar niet van, ze hebben gedeeld.
De klas gaat net buitenspelen, mijn zoon wil blijven. Oma biedt verlossing, ik hoef haar maar te noemen of hij staat al naast de fiets. ‘Hoe was het?’ bekogel ik hem. ‘Ja’ zegt hij. Academisch kwartiertje mijmer ik, broodtrommel en beker, voor wie is deze wendag?
donderdag 17 juni 2010
oud west
Het is anders fietsen zo met mijn zoon voorop, het heeft voornamelijk met stuurbalans te maken, zo zwaar is hij. We gaan naar Oud West om een snoertje op te halen bij Marjenna.
Ze woont vier hoog, mijn zoon vindt het mega interessant. Hij wijst me op de trap onder ons, hebben we net gelopen en op de trap voor ons, waar we zo zullen zijn. De honden blaffen. Als ze blaffen bijten ze niet, stel ik mijn zoon gerust.
Binnen duurt het even voor we allemaal gekalmeerd zijn en het bekijken van de puppyfoto’s draagt hieraan bij. Ik vertel mijn zoon dat hij als klein jochie de puppy’s in het echt heeft gezien, of nee bedolven is geweest door likkende puppy’s. Hij knikt langzaam met grote ogen en bekijkt de twee honden die liggen te hijgen onder tafel.
We stappen het balkon op en moeten dekking zoeken onder de parasol. ‘Mag ik de planten water geven?’ vraagt mijn zoon. ‘Dat moet je aan Marjenna vragen” reageer ik. Ik kan niet nalaten te denken dat je planten pas laat op de dag water mag geven dus ben ik benieuwd wat ze zal zeggen. Ze zit binnen maar heeft het gesprek gevolgd, want ze reageert direct. Hij mag de planten water geven. Twee gieters en een tuinslang komen tevoorschijn. Gretig gaat mijn zoon aan de slag. Ik ben bang dat er een aantal planten verzuipen, maargoed ik hou me in, probeer af en toe mijn zoon af te remmen, bij te sturen door hem naar drogere plantenbakken te dirigeren. Ik dwing mezelf hem zijn gang te laten gaan. We zijn klaar.
De twee honden liggen nog steeds te hijgen onder tafel. De grote hond is een overgebleven pup van Flint. ‘Waar is papa?’ vraagt mijn zoon. ‘Die woont op de hei’ zegt Marjenna. Mijn zoon kijkt raar. ‘Waar is papa?’ vraagt hij nog eens. ‘Papa woont ergens anders, lekker buiten’ antwoord Marjenna. Ze laat een foto zien, papa is een kleine opdonder staand in typische heide flora.
Ik stop het snoertje in mijn tas, het is tijd om te vertrekken. We fietsen heel langzaam in, te gek warm, super zacht zomerweer, weer naar huis.
Ze woont vier hoog, mijn zoon vindt het mega interessant. Hij wijst me op de trap onder ons, hebben we net gelopen en op de trap voor ons, waar we zo zullen zijn. De honden blaffen. Als ze blaffen bijten ze niet, stel ik mijn zoon gerust.
Binnen duurt het even voor we allemaal gekalmeerd zijn en het bekijken van de puppyfoto’s draagt hieraan bij. Ik vertel mijn zoon dat hij als klein jochie de puppy’s in het echt heeft gezien, of nee bedolven is geweest door likkende puppy’s. Hij knikt langzaam met grote ogen en bekijkt de twee honden die liggen te hijgen onder tafel.
We stappen het balkon op en moeten dekking zoeken onder de parasol. ‘Mag ik de planten water geven?’ vraagt mijn zoon. ‘Dat moet je aan Marjenna vragen” reageer ik. Ik kan niet nalaten te denken dat je planten pas laat op de dag water mag geven dus ben ik benieuwd wat ze zal zeggen. Ze zit binnen maar heeft het gesprek gevolgd, want ze reageert direct. Hij mag de planten water geven. Twee gieters en een tuinslang komen tevoorschijn. Gretig gaat mijn zoon aan de slag. Ik ben bang dat er een aantal planten verzuipen, maargoed ik hou me in, probeer af en toe mijn zoon af te remmen, bij te sturen door hem naar drogere plantenbakken te dirigeren. Ik dwing mezelf hem zijn gang te laten gaan. We zijn klaar.
De twee honden liggen nog steeds te hijgen onder tafel. De grote hond is een overgebleven pup van Flint. ‘Waar is papa?’ vraagt mijn zoon. ‘Die woont op de hei’ zegt Marjenna. Mijn zoon kijkt raar. ‘Waar is papa?’ vraagt hij nog eens. ‘Papa woont ergens anders, lekker buiten’ antwoord Marjenna. Ze laat een foto zien, papa is een kleine opdonder staand in typische heide flora.
Ik stop het snoertje in mijn tas, het is tijd om te vertrekken. We fietsen heel langzaam in, te gek warm, super zacht zomerweer, weer naar huis.
woensdag 16 juni 2010
ij-kantine
Aan het ontbijt vraag ik mijn zoon wat hij wil doen. ‘Met het pontje’ zegt hij. Niet naar het zwembad in het Vondelpark dus. Ik sluit me onherroepelijk aan bij zijn idee.
Als we op de fiets zitten krijg ik een verwarrende discussie over het lange en korte pontje. Het komt neer op dat we de pont naar Noord nemen terwijl we eigenlijk die naar NDSM hadden moeten hebben. Dus gaan we meteen terug naar Centraal om de goede pont te nemen, die naar het NDSM.
‘Wat is dat? vraagt mijn zoon. Hij bedoelt het grote rode stalen dobberende ding. ‘Dat is een boei’ zeg ik. ‘Nee dat is een boot’ zegt mijn zoon. ‘Nee hoor’ zeg ik, ‘een boei’. Ik voel dat ik in verkeerd vaarwater kom. Mijn zoon beweert bij hoog en bij laag dat het een boot is. Ik geef hem gelijk, ik moet ook rekening houden met overige passagiers.
Het terras van de IJ-kantine zit bijna vol. Naast de zandbak is een hoge tafel waar ik ga zitten. Zoon is al in de zandbak gedoken. Ik bestel drankjes en kan mijn ogen niet afhouden van een man alleen aan een tafel naast ons. Hij heeft iets gegeten en krijgt nu een nieuw bord voor zich met een kinderlekkernij, boterham met hagelslag. Hij trekt zijn wenkbrauw op, lacht wat, kijkt om zich heen en eet het allemaal op. Het is een Fransman. Dit merk ik pas als hij aan twee vrouwen die bij hem aangeschoven zijn, vertelt in zijn Engels met Frans accent, dat hij op de bonne foi iets heeft besteld.
Na een dubbele excursie naar de wc, de eerste keer vergeet ik mijn zoon te laten plassen, gaan we naar de kade. Het is bijna een foto van Ed van der Elsken, waar we ons in bevinden. Het is nog niet afgelopen, we hebben nog een lange ponttocht voor de boeg.
Als we op de fiets zitten krijg ik een verwarrende discussie over het lange en korte pontje. Het komt neer op dat we de pont naar Noord nemen terwijl we eigenlijk die naar NDSM hadden moeten hebben. Dus gaan we meteen terug naar Centraal om de goede pont te nemen, die naar het NDSM.
‘Wat is dat? vraagt mijn zoon. Hij bedoelt het grote rode stalen dobberende ding. ‘Dat is een boei’ zeg ik. ‘Nee dat is een boot’ zegt mijn zoon. ‘Nee hoor’ zeg ik, ‘een boei’. Ik voel dat ik in verkeerd vaarwater kom. Mijn zoon beweert bij hoog en bij laag dat het een boot is. Ik geef hem gelijk, ik moet ook rekening houden met overige passagiers.
Het terras van de IJ-kantine zit bijna vol. Naast de zandbak is een hoge tafel waar ik ga zitten. Zoon is al in de zandbak gedoken. Ik bestel drankjes en kan mijn ogen niet afhouden van een man alleen aan een tafel naast ons. Hij heeft iets gegeten en krijgt nu een nieuw bord voor zich met een kinderlekkernij, boterham met hagelslag. Hij trekt zijn wenkbrauw op, lacht wat, kijkt om zich heen en eet het allemaal op. Het is een Fransman. Dit merk ik pas als hij aan twee vrouwen die bij hem aangeschoven zijn, vertelt in zijn Engels met Frans accent, dat hij op de bonne foi iets heeft besteld.
Na een dubbele excursie naar de wc, de eerste keer vergeet ik mijn zoon te laten plassen, gaan we naar de kade. Het is bijna een foto van Ed van der Elsken, waar we ons in bevinden. Het is nog niet afgelopen, we hebben nog een lange ponttocht voor de boeg.
dinsdag 15 juni 2010
oud zuid
We staan op de tramhalte te wachten op lijn 24. Winnie Terra heeft me een opdracht gegeven een kado te maken, dat ze vandaag aan Koen Kleijn (ik ken hem niet) gaat geven. Ik mag het uitpakken filmen. Drie drukbezette mensen om de tafel krijgen is gedoe dus neem ik mijn oudste zoon mee naar onze afspraak in Oud Zuid. ‘Is dat onze tram?’ vraagt mijn zoon. ‘Nee, deze niet de volgende misschien’ zeg ik.
Het is even stoeien met de hoge drempel van de tram, mijn zoon wil perse zelf zijn loopfiets erin rijden. Hortend en stotend ploffen we op wat stoelen. Na een paar haltes mogen we er weer uit. Ik weet dat mijn zoon dit niet leuk vindt toch gaat hij zonder janken mee. Het laatste stuk fietst hij terwijl wij er achteraan slenteren, eigenlijk is het zwembadweer.
Voor de deur popelt mijn zoon om naar binnen te kunnen, hij gaat voorop de trap op en doet als eerste zijn entree in het huis van Koen.
Snel gaan we van start. Welke achtergrond zal ik nemen, ik zwaai wat met mijn camera door de ruimte, ga even op het balkon staan, teveel tegenlicht en neem de boekenkast als behang. ‘Mama gaat nu even filmen dus dan moet je stil zijn’ draag ik mijn zoon op. Alles gaat wonderwel goed.
We ontspannen met koffie, water en smoothie en praten over van alles en nog wat in het algemeen en over onszelf in het bijzonder. Mijn zoon is al een tijdje uit zicht en het is stil. Ik ga eens kijken wat hij uitvreet, we zijn tenslotte op visite. Ik zie hem niet meteen, hij zit in de keuken opgevouwen in een kastje en vraagt of ik het deurtje kan dichtdoen. Verderop zie ik een plas smoothie liggen. Snel maak ik het schoon, doe even voor zijn lol het deurtje dicht en sleep hem dan de keuken uit. Ondanks de gezelligheid stappen we op. We kuieren langzaam terug naar huis. De tram slaan we over.
Het is even stoeien met de hoge drempel van de tram, mijn zoon wil perse zelf zijn loopfiets erin rijden. Hortend en stotend ploffen we op wat stoelen. Na een paar haltes mogen we er weer uit. Ik weet dat mijn zoon dit niet leuk vindt toch gaat hij zonder janken mee. Het laatste stuk fietst hij terwijl wij er achteraan slenteren, eigenlijk is het zwembadweer.
Voor de deur popelt mijn zoon om naar binnen te kunnen, hij gaat voorop de trap op en doet als eerste zijn entree in het huis van Koen.
Snel gaan we van start. Welke achtergrond zal ik nemen, ik zwaai wat met mijn camera door de ruimte, ga even op het balkon staan, teveel tegenlicht en neem de boekenkast als behang. ‘Mama gaat nu even filmen dus dan moet je stil zijn’ draag ik mijn zoon op. Alles gaat wonderwel goed.
We ontspannen met koffie, water en smoothie en praten over van alles en nog wat in het algemeen en over onszelf in het bijzonder. Mijn zoon is al een tijdje uit zicht en het is stil. Ik ga eens kijken wat hij uitvreet, we zijn tenslotte op visite. Ik zie hem niet meteen, hij zit in de keuken opgevouwen in een kastje en vraagt of ik het deurtje kan dichtdoen. Verderop zie ik een plas smoothie liggen. Snel maak ik het schoon, doe even voor zijn lol het deurtje dicht en sleep hem dan de keuken uit. Ondanks de gezelligheid stappen we op. We kuieren langzaam terug naar huis. De tram slaan we over.
maandag 14 juni 2010
noord-hollands archief
Met mijn oudste zoon voorop fiets ik naar het IJ want het is pontjesdag. Op het moment dat we onder het spoor door rijden dendert er een trein over. ‘Zullen we met de trein gaan?’ stel ik voor. Jaaaaa, met de trein, natuurlijk gaan we met de trein, laat die pont en zandbak zitten alstublieft.
We gaan Haarlem onveilig maken. Ik zeul mijn zoon het hele station door naar een balie, hij kan gratis. Op het perron zet ik hem op een rand waar hij kan zitten en ik loop een kiosk in. Koffie, limonade en cake. Door het raam zie ik naast mijn zoon een man in een felgeel hes. Ik snel er heen. Onverantwoordelijk hoor dat hij zo alleen op het perron zit, gevaarlijk ook met al die sporen her en der. Ik geef onmiddellijk toe dat ik een slons ben, voor je het weet ben je er veel te lang mee bezig of word je opgepakt.
In de trein, we zitten boven, is echt alles interessant, de prullenbak, het tafeltje, het ding waartegen mijn hoofd leunt. ‘Gaan we nu?’ vraagt mijn zoon geregeld. Als we eindelijk vertrekken zie ik een blik in zijn ogen, hoe zal ik het zeggen, alsof hij zelf op het fluitje blaast. We praten over het spoor naast ons dat we door het raam zien liggen, andere dingen die aan ons voorbij trekken.
In Haarlem krijgen we een moeilijk moment, mijn zoon heeft honger. De eerste de beste grillroom op de hoek durf ik niet in te gaan. We lopen en lopen, ik ken Haarlem niet, ik hoop snel op een straat met de juiste eetgelegenheden. Dan valt mijn oog op het Noord-Hollands Archief, daar is vast een café. Zie je wel god bestaat soms. We lopen een kantineachtig vertrek in en worden geholpen door de allervriendelijkste vrouw ter wereld. ‘Nee geen stroopwafel, je krijgt een broodje kaas ’ zeg ik tegen mijn zoon. Er is zelfs heerlijke mosterdsoep met stukjes, vlees misschien, ik laat ze in ieder geval liggen.
Gesterkt voor de reis lopen we dezelfde weg terug naar het station. ‘Waar wil je nu zitten?’ vraag ik. Beneden, boven kent mijn zoon al.
We gaan Haarlem onveilig maken. Ik zeul mijn zoon het hele station door naar een balie, hij kan gratis. Op het perron zet ik hem op een rand waar hij kan zitten en ik loop een kiosk in. Koffie, limonade en cake. Door het raam zie ik naast mijn zoon een man in een felgeel hes. Ik snel er heen. Onverantwoordelijk hoor dat hij zo alleen op het perron zit, gevaarlijk ook met al die sporen her en der. Ik geef onmiddellijk toe dat ik een slons ben, voor je het weet ben je er veel te lang mee bezig of word je opgepakt.
In de trein, we zitten boven, is echt alles interessant, de prullenbak, het tafeltje, het ding waartegen mijn hoofd leunt. ‘Gaan we nu?’ vraagt mijn zoon geregeld. Als we eindelijk vertrekken zie ik een blik in zijn ogen, hoe zal ik het zeggen, alsof hij zelf op het fluitje blaast. We praten over het spoor naast ons dat we door het raam zien liggen, andere dingen die aan ons voorbij trekken.
In Haarlem krijgen we een moeilijk moment, mijn zoon heeft honger. De eerste de beste grillroom op de hoek durf ik niet in te gaan. We lopen en lopen, ik ken Haarlem niet, ik hoop snel op een straat met de juiste eetgelegenheden. Dan valt mijn oog op het Noord-Hollands Archief, daar is vast een café. Zie je wel god bestaat soms. We lopen een kantineachtig vertrek in en worden geholpen door de allervriendelijkste vrouw ter wereld. ‘Nee geen stroopwafel, je krijgt een broodje kaas ’ zeg ik tegen mijn zoon. Er is zelfs heerlijke mosterdsoep met stukjes, vlees misschien, ik laat ze in ieder geval liggen.
Gesterkt voor de reis lopen we dezelfde weg terug naar het station. ‘Waar wil je nu zitten?’ vraag ik. Beneden, boven kent mijn zoon al.
zondag 13 juni 2010
café de pont
Vandaag heb ik mijn oudste zoon helemaal voor mezelf, de hele dag! Ik moet snel iets bedenken om te doen, een onderneming die in de strakke agenda van vandaag past. Om 12 uur komt de cv man en hij verwacht iemand thuis. Tijdens het ontbijt zet ik mijn hersenen op volle toeren en graaf een oude bekende op. De pont over het IJ.
‘Zullen we met het pontje gaan?’, vraag ik mijn zoon.
‘Jaaaaa het pontje’, juicht hij, ‘nu?’ ‘Zo meteen’ zeg ik. Eerst zijn er de nodige ochtendrituelen die we nog mogen doen.
De pont naar NDSM deelt een geheim met mijn zoon. Infrastructuur als attractie. Ik snap het heel goed, ik heb dit met de magneetzweeftrein in Sjanghai. Trekt op tot om en nabij de 430 km per uur als ik het wel heb.
Opgewekt fietsen we naar het IJ. We moeten een half uur wachten tot de pont naar NDSM komt en ik besluit de pont naar Noord te nemen. Mijn zoon weet heel goed hoe het allemaal moet, wachten, mensen eraf, nog even wachten, dan mogen wij. Tijdens de tocht benutten we de hele ruimte, voorop het dek, binnen voor het raam, weer naar buiten, de gele knop om de schuifdeuren te openen, lokt zo.
Aan de overkant glijden we het terras van Café de Pont op, aanlokkelijk in de zon, niet druk. ‘Waar is de zandbak?’ vraagt mijn zoon. Café de Pont is leuk maar kan niet op tegen IJ-kantine. Ondertussen knik ik een oude bekende gedag, probeer zo goed en zo kwaad als lukt mijn zoon uit te leggen waarom we zijn waar we zijn. Chocomel en taart maakt veel goed en dan is het al tijd om te gaan.
‘Zullen we met het pontje gaan?’, vraag ik mijn zoon.
‘Jaaaaa het pontje’, juicht hij, ‘nu?’ ‘Zo meteen’ zeg ik. Eerst zijn er de nodige ochtendrituelen die we nog mogen doen.
De pont naar NDSM deelt een geheim met mijn zoon. Infrastructuur als attractie. Ik snap het heel goed, ik heb dit met de magneetzweeftrein in Sjanghai. Trekt op tot om en nabij de 430 km per uur als ik het wel heb.
Opgewekt fietsen we naar het IJ. We moeten een half uur wachten tot de pont naar NDSM komt en ik besluit de pont naar Noord te nemen. Mijn zoon weet heel goed hoe het allemaal moet, wachten, mensen eraf, nog even wachten, dan mogen wij. Tijdens de tocht benutten we de hele ruimte, voorop het dek, binnen voor het raam, weer naar buiten, de gele knop om de schuifdeuren te openen, lokt zo.
Aan de overkant glijden we het terras van Café de Pont op, aanlokkelijk in de zon, niet druk. ‘Waar is de zandbak?’ vraagt mijn zoon. Café de Pont is leuk maar kan niet op tegen IJ-kantine. Ondertussen knik ik een oude bekende gedag, probeer zo goed en zo kwaad als lukt mijn zoon uit te leggen waarom we zijn waar we zijn. Chocomel en taart maakt veel goed en dan is het al tijd om te gaan.
Abonneren op:
Posts (Atom)
Volgers
Over mij
- Jacqueline Wippo
- in maart en april een quiz, in mei interviews, in juni roddels, total make overs in juli, augustus de videoroman, september stellingen, in oktober een kort luisterverhaal, bloopers in november, een december vol problemen, in januari lekker makkelijk, in februari en maart de fauna reportage, in april is minimarktonderzoek onder uitzendbureaus als soapopera verwijderd onder het mom van eigenbelangen gaan voor, toen op stap met mijn oudste zoon, nu mijmeren over een nieuwe website